Bij de taaldomeinen mondelinge taalvaardigheid en schrijven is het niet eenvoudig om de ontwikkeling van leerlingen te volgen. Tijdens de netwerkbijeenkomst van het Landelijk Netwerk Taal op 6 oktober 2020 deelden verschillende sprekers hun kennis over dit onderwerp. Deze bijeenkomst was het tweede deel van de netwerkdag, die vanwege de coronamaatregelen online plaatsvond (lees hier mijn recensie van deel 1). De middag begon met een lezing van Monica Koster over het volgen van de schrijfontwikkeling. Daarna vonden er twee parallelsessies plaats. Mireille Louwers en Monica Koster (die Bart van der Leeuw verving) gingen in op het gebruik van een schrijfportfolio als hulpmiddel bij het volgen van de schrijfontwikkeling van leerlingen. Maaike Pulles en Sjoeke Faasse vertelden over het evalueren van spreken, gesprekken en schrijfproducten. Na lang twijfelen koos ik voor de sessie van Pulles en Faasse, omdat deze het beste aansluit bij het afstudeeronderzoek dat ik ga doen voor mijn studie onderwijswetenschappen. Bij het beluisteren van de lezingen heb ik me vooral gericht op de bruikbaarheid van de informatie voor het speciaal basisonderwijs (sbo).
Het volgen van de schrijfontwikkeling, hoe doe je dat? – Monica Koster
Monica Koster is onderzoeker, ontwikkelaar en adviseur op het gebied van taalonderwijs en uitgever van de schrijfmethode Tekster. Koster begint met het benadrukken van het belang van schrijven, als kernvak en als voorspeller van succes op school en in de maatschappij. Om goed schrijfonderwijs te kunnen bieden is het nodig om de schrijfontwikkeling van leerlingen te volgen. Helaas gebeurt dat erg weinig, omdat het beoordelen van schrijfproducten moeilijk is en veel tijd kost.
Koster noemt twee problemen bij het volgen van de schrijfontwikkeling: Ten eerste zijn er veel verschillende tekstgenres. Een leerling die goed is in het ene genre is niet automatisch ook goed in een ander genre. Om een juiste meting te krijgen is het daarom nodig om meerdere taken in verschillende genres te beoordelen. Ten tweede moet duidelijk zijn waarop je een tekst gaat beoordelen. De referentieniveaus bieden daarvoor weinig houvast, omdat die heel globaal beschreven zijn. Leerkrachten letten op verschillende aspecten (bijvoorbeeld begrijpelijkheid, spelling, structuur) en daardoor zal de beoordeling per leerkracht erg verschillen. Met behulp van scoringsvoorschriften kan de beoordeling minder subjectief gemaakt worden. Bij een analytische manier van beoordelen worden veel aspecten apart beoordeeld. Dat is betrouwbaarder dan een globale beoordeling maar kost wel veel tijd. Koster pleit daarom voor het gebruik van een beoordelingsschaal met ankerteksten, zoals in de schrijfmethode Tekster. Bij deze manier van beoordelen wordt het schrijfproduct van de leerling vergeleken met voorbeeldteksten. Onder de voorbeeldteksten staat een toelichting van de sterke en zwakke punten van deze tekst. De ankerschalen hebben meerdere voordelen. De tekst wordt in zijn geheel beoordeeld en de schaal kan gebruikt worden voor verschillende taken van hetzelfde genre. Door dezelfde schaal te gebruiken voor meerdere leerjaren wordt de doorlopende ontwikkeling zichtbaar. De schaal biedt voorbeelden van goede en slechte teksten met daarbij de sterke en zwakke punten, dit kan gebruikt worden voor het geven van feedback.
Op het geven van feedback gaat Koster nog even dieper in. Ze stelt dat de feedback alleen effectief is als dit selectief, doelgericht, motiverend, specifiek en behulpzaam is. De leerkracht moet dus niet zomaar alle punten opnoemen die beter zouden kunnen, maar de feedback afstemmen op de behoefte van de leerling. Daarna moet er ook iets gedaan worden met de feedback, herschrijven is een wezenlijk onderdeel van schrijfonderwijs.
Samengevat stelt Koster dat het volgen van de schrijfontwikkeling betrouwbaarder en vollediger wordt door het gebruik van ankerschalen. Ik denk dat een soortgelijk instrument ook in het sbo meerwaarde kan hebben, want in vergelijking met criteria in een rubric zijn de ankerteksten veel concreter. Om aan te sluiten bij het niveau van de leerlingen in het sbo zal het wel nodig zijn om een ankerschaal te ontwikkelen die past bij de doelgroep. Referentieniveau 1F is namelijk niet voor alle leerlingen in het sbo haalbaar, voor deze leerlingen kan gebruik gemaakt worden van de passende perspectieven1. Koster raadt aan om voorbeeldteksten te verzamelen door drie jaar achter elkaar dezelfde schrijfopdracht te geven. Met de bewaarde schrijfproducten kan vervolgens een rangorde worden bepaald.
(Zelf-) evalueren van spreken, gesprekken en schrijfproducten – Maaike Pulles en Sjoeke Faasse
Maaike Pulles en Sjoeke Faasse zijn beide verbonden aan het lectoraat Meertaligheid en Geletterdheid van NHL Stenden Hogeschool, Pulles als onderzoeker en Faasse als pabodocent taal. Zij presenteren een serie evaluatie-instrumenten voor het volgen van de ontwikkeling in mondelinge taalvaardigheid en schrijven. De instrumenten zijn ontwikkeld in samenwerking met leerkrachten en naar aanleiding van vragen uit het werkveld. Pulles beschrijft het proces van ontwikkelen. Eerst is een opdracht voor de leerlingen geformuleerd die aansluit bij het referentiekader taal (bijvoorbeeld het schrijven van een verslag over een proefje). Deze opdracht is in de klassen uitgevoerd. De onderzoekers en leerkrachten bekeken de uitwerkingen en noteerden opvallende kenmerken. Deze kenmerken zijn omgezet naar observeerbare objectieve kenmerken, waarbij de leerkracht per kenmerk op een schaal kan aangeven waar de leerling staat. Vervolgens is het instrument getest bij andere teksten. Op deze manier zijn al veel genres uitgewerkt, en er zijn plannen voor verdere uitbreiding. Elk instrument bevat zowel genrespecifieke kenmerken als kenmerken van algemeen taalgebruik. Dit maakt het mogelijk om specifieke feedback te geven.
Faasse legt uit hoe de instrumenten geschikt gemaakt zijn voor zelfevaluatie door leerlingen van groep 5 t/m 8. De taal is eenvoudiger gemaakt, en de leerlingen kunnen met smileys aangeven waar ze staan. Als de leerlingen hun eigen werk evalueren worden ze eigenaar van hun eigen leerproces. Faasse geeft nog een aantal tips voor het gebruik in de klas: het is belangrijk om de leerlingen te laten oefenen met evalueren, dat kan bijvoorbeeld aan de hand van voorbeeldteksten. Het is niet de bedoeling dat je alle instrumenten gebruikt, de leerkracht kiest welk instrument aansluit bij de leerlijn of het thema van het moment. De ingevulde zelfevaluatieformulieren kunnen worden opgenomen in een taalportfolio, op die manier wordt de ontwikkeling zichtbaar. De boodschap van Pulles en Faasse komt er op neer dat het met deze nieuw ontwikkelde instrumenten goed mogelijk is om ook schrijven en mondelinge taalvaardigheid te volgen in de klas.
Om te beoordelen of de instrumenten ook bruikbaar zijn op het sbo, heb ik de website bekeken. De materialen lijken me eenvoudig in gebruik, maar niet alle uitgewerkte genres sluiten aan bij het niveau van de leerlingen in het sbo. De observatie-instrumenten voor de onderbouw zijn nog niet beschikbaar in het Nederlands, alleen in het Fries. Voor het domein ‘luisteren’ zijn nog geen instrumenten ontwikkeld. De zelfevaluatieformulieren zien er kindvriendelijk uit, leerlingen hoeven niet veel tekst te lezen om dit in te vullen. Net als de ankerschaal uit de presentatie van Koster zijn deze instrumenten gebaseerd op door leerlingen gemaakte opdrachten. Een belangrijk verschil is dat er bij de instrumenten van Pulles en Faasse geen concrete voorbeelden zijn opgenomen. Het is prettig dat er ook instrumenten zijn voor de mondelinge taalvaardigheid, maar ik mis daarbij de genres op een wat lager niveau.
Conclusie
Tijdens deze netwerkdag zijn verschillende materialen gepresenteerd die bruikbaar zijn voor het evalueren van schrijven en mondelinge taalvaardigheid. Voor het gebruik in het sbo zijn nog wel wat aanpassingen nodig, maar de sprekers hebben me zeker op ideeën gebracht. Het gebruik van concrete voorbeelden zoals in de ankerschalen van Koster heeft naar mijn mening zeker meerwaarde, juist ook voor de zwakkere leerlingen. De verdere ontwikkeling van de observatie-instrumenten ga ik ook in de gaten houden, ik hoop dat de collectie wordt uitgebreid voor lagere niveaus en ook voor luistervaardigheid. Het is jammer dat de voorbeelden in het tweede gedeelte ook vooral op schrijven gebaseerd waren, ik had graag ook voorbeelden van het evalueren van mondelinge taalvaardigheid gezien. Toch was ook deze middag zeker de moeite waard.
Dit bericht verscheen eerder op LinkedIn, 07-10-20
Bronnen
1. Langberg M, Leenders E, Koopmans A. Passende Perspectieven Taal: Overzichten van Leerroutes. Enschede, Nederland: SLO; 2012.
