Dat zeg ik toch? Werken aan een begrijpelijk verhaal

‘Vertrek in zuidwestelijke richting’. Als mijn navigatiesysteem ogen had, zou hij mij nu verdwaasd om me heen zien kijken. Een goede spreker houdt in de gaten of de boodschap aankomt en geeft zo nodig verduidelijking, maar mijn navi doet dat niet. Het resultaat is dat ik in een willekeurige richting wegrijd. Waarschijnlijk is de volgende aanwijzing zoiets als ‘Keer om indien mogelijk’.

Natuurlijk zegt bovenstaand voorbeeld veel over mijn navigatievaardigheden, maar het gaat ook over het afstemmen op de luisteraar. Als logopedist werk ik vaak met cliënten/leerlingen aan vertelvaardigheid en het afstemmen op de luisteraar. Dit zijn niet alleen logopedische doelen, maar ook doelen voor het onderwijs. Volgens het referentiekader taal moet een leerling op niveau 1F in staat zijn om ‘de eigen gedachtegang voor de luisteraar begrijpelijk te maken’ en ‘het taalgebruik aan te passen aan de luisteraar’. De leerling moet daarvoor rekening houden met de voorkennis van de luisteraar en opmerken wanneer de luisteraar het niet begrijpt. Als een leerling het moeilijk vindt om zijn boodschap goed over te brengen zijn dit dus de twee aspecten waaraan je aandacht kunt besteden. Er zijn veel werkvormen mogelijk. Ik bespreek er een aantal die ik zelf graag gebruik, zowel tijdens individueel werken als in groepjes.

De voorkennis van de luisteraar

Om een verhaal te kunnen volgen is het belangrijk om te weten over wie het gaat, wat er gebeurt, waar en wanneer het zich afspeelt, en hoe en waarom de dingen gebeuren. Deze onderdelen kun je zichtbaar maken door ze te tekenen of bijvoorbeeld door het gebruik van de praatdomino. Leerlingen hebben vaak wel iets te vertellen als ze binnenkomen. Ik teken dan graag mee met hun verhaal. Zo zien ze direct of ik het wel goed begrijp, en wordt ook duidelijk wat er nog ontbreekt van de eerder genoemde punten. Doordat  het verhaal zichtbaar blijft, is het makkelijker om achteraf te bespreken wat er goed ging of juist beter kan.

‘Hij geeft ze eten. Nu is hij weg. Hij zit in de boom. Hoe moet dat nou? Gelukkig, hij is weer terug’. (Sam, 8 jaar)

Bij het zien van de tekening: ‘Nee het zijn vogels. De vogel vliegt weg’.

In plaats van vertellen over een eigen belevenis, laat ik leerlingen ook vaak een verhaal bedenken bij plaatjes. Bijvoorbeeld bij een beeldverhaal, een situatiefoto, of kletsdobbelstenen. Het is belangrijk dat de luisteraar de plaatjes niet ziet, zodat de leerling de noodzaak voelt om alles te benoemen in plaats van aan te wijzen. Deze noodzaak kan nog extra benadrukt worden door het verhaal op te nemen, zodat de leerling het aan iemand anders kan laten horen die niet aanwezig was. Een opname kan ook helpen bij het nabespreken. Voor een gestructureerde serie lessen om aan vertelvaardigheid te werken zijn de werkboeken van Kentalis handig.

Opmerken wanneer de luisteraar het niet begrijpt

Als de ander niet begrijpt wat je vertelt, zal hij of zij dat waarschijnlijk laten merken door gezichtsuitdrukkingen of het stellen van vragen. Dat moet je wel opmerken om erop te kunnen reageren, soms is het nodig om dit expliciet te benoemen en te oefenen. Een video-opname van een gesprek kan daar behulpzaam bij zijn: de leerling kan dan vertellen hoe de ander laat merken dat iets niet duidelijk is. Bijvoorbeeld door te fronsen. Vervolgens is dit heel goed te oefenen met behulp van schermspellen. Bij een schermspel staat er een scherm tussen de twee spelers in. Beide spelers moeten elkaar begrijpen zonder dat ze bij elkaar kunnen kijken. Ik gebruik daarvoor bijvoorbeeld het materiaal topologie (één leerling beschrijft de foto, de ander bouwt het na) of differento (elke leerling een kaart van een net-niet-identieke set, zoek de verschillen door goed aan elkaar te beschrijven wat je ziet). Een belangrijk oefenpunt daarbij is ingaan op vragen, vragen wat de ander wél begrepen heeft en het zo nodig in andere woorden opnieuw uitleggen.

Ik hoop dat mijn navigatiesysteem ooit taalniveau 1F bereikt. Als ik dan weer eens niet begrijp welke kant ik op moet, zegt hij misschien zoiets als ‘Zuidwestelijke richting is de kant waar je die grote flat ziet staan. Ga die kant maar op’. Wedden dat ik hem dan wel snap?

Meer ideeën om te werken aan mondelinge taalvaardigheid vind je in de blog Werkvormen om aan mondelinge taalvaardigheid te werken met filmpjes en podcasts

Om herkenbaarheid te voorkomen zijn namen en details aangepast.

Eén reactie op “Dat zeg ik toch? Werken aan een begrijpelijk verhaal”

  1. Leuk, Rianne,

    Heel begrijpelijk.